Jurisprudentie
Uitspraken van de Raad van Arbitrage in voor u interessante e/o relevante situaties
Rechtbank Arnhem, 1 november 2006, S&S 2008, 10
Zelden zijn in een vonnis zoveel standaard arresten aangehaald als in de onderhavige zaak. Ik zal mij enigszins moeten beperken omdat anders de hele Beursbengel volstaat met deze ene uitspraak…
De casuspositie komt ons bekend voor: de hoofdaannemer geeft opdracht aan een onderaannemer tot bekleding van twee dakkapellen met bitumineuze dakbedekking. En zoals gebruikelijk bij dakbedekkerswerkzaamheden gaat het ook dit keer weer mis en brandt de boel af. Schade ruim € 217.000,-. Tijdens de werkzaamheden stonden twee brandblustoestellen in een bestelauto van de onderaannemer op een afstand van 10 meter van het werk. In de AVB-polis van de onderaannemer staat met zoveel woorden dat indien dakbedekkingswerkzaamheden worden uitgevoerd, op de werkplek/het dak altijd voor aanvang van de werkzaamheden tenminste twee verzegelde draagbare blustoestellen aanwezig moeten zijn.
Nu de werknemer van de onderaannemer onzorgvuldig heeft gehandeld, is zijn baas, de onderaannemer, als werkgever aansprakelijk jegens de hoofdaannemer voor de fout van zijn werknemer. De hoofdaannemer is op zijn beurt weer aansprakelijk voor de fouten van zijn hulppersonen, zodat in deze zaak zowel de hoofdaannemer als de onderaannemer jegens de opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk zijn. Vervolgens ontstaat er een heftige discussie of Erasmus B.V., die gedagvaard is, dan wel Erasmus N.V. als brandverzekeraar moet worden erkend. Als u werkzaam bent in de verzekeringsbranche dan weet u wel dat de verzekeraar altijd de N.V. zal zijn. De rechtbank haalt er de arresten Kribbebijter (NJ 1977, 521), DSM/Fox ( NJ 2005, 493) en ook nog Gasunie/Anloo (NJ 1994, 574) bij om na een lang verhaal tot de conclusie te komen dat de vordering tot uitkering toch tegen de B.V. kan worden gericht omdat in dit bijzondere geval de B.V. als verzekeraar kan worden aangemerkt. Nu Erasmus van het toneel verdwijnt, wil ik hier niet teveel woorden meer aan wijden, maar het is natuurlijk wel zaak in een verzekeringsdispuut de verzekeraar (een N.V.; een B.V. mag niet het verzekeringsbedrijf uitoefenen) te dagvaarden en niet diens tussenpersoon.
Vervolgens moet de rechtbank uitmaken of er onder de AVB-verzekering dekking is voor de onderaannemer die geen poederblussers op het dak had staan. Naleving van de verplichting twee poederblussers op het dak aanwezig te hebben bij werkzaamheden met open vuur, is zo essentieel voor het voorkomen of het zich verder uitbreiden van de brand dat een beroep door een verzekeraar op handelen in strijd met dit in de verzekeringsovereenkomst vastgelegde voorschrift in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar zal zijn (Becak/Aegon; S&S 2001, 110). Derhalve mag Erasmus B.V. hier dekking weigeren.
Maar hier blijft het niet bij. De in de rechten van de hoofdaannemer en de opdrachtgever getreden verzekeraar spreekt de onderaannemer aan. Deze onderaannemer beroept zich op de exoneratieclausule in de ALIB ’92, waarin is bepaald dat de installateur in geval van schuld van hemzelf of zijn hulppersonen slechts aansprakelijk is indien en voor zover de aansprakelijkheid door zijn verzekering is gedekt. Vervolgens moet de rechtbank een afweging maken of in casu hier een beroep op deze uitsluiting van aansprakelijkheid kan worden gedaan en dat gebeurt dan onder aanhaling van Geldermalsen/Plameco (RvdW 2006, 309) en Interpolis c.s./Peeten (NJ 2000, 412). De rechtbank weegt dan alle omstandigheden volgens de maatstaven van genoemde twee arresten en komt tot de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in dit geval niet onaanvaardbaar is dat de onderaannemer zich op de exoneratieclausule beroept, waarbij vooral de ernstige financiële consequenties van een volledige aansprakelijkheid voor de onderaannemer meetellen. Immers, de onderaannemer had geen verzekeringsdekking meer terwijl de hoofdaannemer dat wel had. Dus als die ALIB-voorwaarden inderdaad van toepassing blijken te zijn (de onderaannemer moet nog wel bewijzen dat ze door de hoofdaannemer ter hand zijn gesteld aan de opdrachtgever) dan kan de onderaannemer zich hier op de exoneratie beroepen.
Interessant is het feit dat de rechtbank hier zoveel gewicht toekent aan het feit dat de onderaannemer zich op de exoneratieclausule mag beroepen, omdat (hoewel hij notabene door eigen schuld geen verzekeringsdekking meer had door de brandblussers in de wagen te laten staan) een eventuele aansprakelijkheid tot zijn faillissement zou leiden, terwijl de hoofdaannemer wel gewoon verzekerd is. Deze ‘verzekeringsdekking-benadering’ vind je tegenwoordig steeds meer bij rechters.
Als gevolg van innovatieve contractvormen en ontwikkelingen in de bouw komt het vaker voor dat een aannemer zowel het ontwerp als de realisatie van een bouwwerk ter hand neemt. Indien een aannemer tevens het ontwerp opstelt, is hij ook aansprakelijk voor fouten in het ontwerp. Risico’s als gevolg van fouten in het ontwerp kunnen worden afgedekt met een bouwontwerpverzekering (‘BOV’). Onlangs diende de rechtbank Amsterdam te beslissen of de BOV ook dekking biedt, indien de fout niet kan worden verweten aan de ontwerpende aannemer. De rechtbank beantwoordde deze vraag positief.
In dit geschil meldde de verzekeringnemer, een ontwerpende aannemer gespecialiseerd in afbouwprojecten, een claim onder de BOV bij de verzekeraar. In het betreffende project verzorgde hij namelijk zowel het ontwerp als de realisatie van de gevels. De door de aannemer ontworpen gevels bevatten een waterkerende folie en gevelbeplating. Volgens de productspecificaties van de leverancier en de fabrikant van de folie zou de folie geen vochtdoorslag geven. Na realisatie van een gedeelte van de gevels, constateerde de opdrachtgever, dat ondanks de productspecificatie, toch sprake was van vochtdoorslag bij een aantal gevels. Onderzoek naar de oorzaak van de vochtdoorslag kon niet uitwijzen waarom de waterkerende folie niet voldeed. De deskundige stelde enkel vast dat de folie moest worden vervangen door een geschikt product.
De verzekeraar stelde zich op het standpunt dat de polis geen dekking bood voor de claim van de aannemer, omdat geen sprake zou zijn van een fout in de zin van de polisvoorwaarden. Het stond namelijk niet vast wat de oorzaak van de vochtdoorslag was, enkel dat de vochtdoorslag niet het gevolg was van uitvoeringsfouten. Het ontwerpadvies was zorgvuldig tot stand gekomen en daarom was het volgens de verzekeraar niet een onjuist advies. De aansprakelijkheid van de verzekeringnemer vloeide daarom niet voort uit een fout advies, maar uit het feit dat de verzekeringnemer met haar opdrachtgever overeenkwam om een waterdicht gevelelement te leveren, hetgeen haar niet lukte. De omstandigheid dat een ontwerp ‘niet werkt’, betekende volgens de verzekeraar niet dat sprake was van een fout.
De rechtbank overwoog dat het geschil zag op dat uitleg van artikel 1.9 van de toepasselijke polisvoorwaarden. Daarin was bepaald dat onder ‘fout’ wordt verstaan “vergissingen, onachtzaamheden, verzuimen, onjuiste adviezen en dergelijke, alsmede alle andere nalatigheden in het ontwerp, waaruit een aanspraak voortvloeit of kan voortvloeien”. De rechtbank oordeelde dat de polisvoorwaarden onderdeel uitmaakten van een beurspolis. Aangezien over dergelijke voorwaarden in de regel tussen partijen niet wordt onderhandeld, overwoog de rechtbank dat de uitleg met name diende te geschieden aan de hand van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de voorwaarden zijn gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en de eventuele toelichting bij de voorwaarden.
De rechtbank stelde vast dat in de polisvoorwaarden wordt uitgegaan van een ruim foutbegrip. Naar het oordeel van de rechtbank dient te worden getoetst bij de uitvoering van het ontwerp of het ontwerp voldoet aan de daaraan te stellen eisen en niet moet worden beoordeeld of het ontwerp destijds, gegeven de stand van de techniek op dat moment in de informatie waarover de ontwerper kon beschikken, anders had moeten of kunnen handelen.
Volgens de rechtbank leidde dit ruime foutbegrip tot een ruime dekking voor ontwerpfouten, ook voor fouten die niet verwijtbaar zijn. Volgens de rechtbank zou dat voor de hand liggen, omdat de behoefte van de ontwerper om zich in te dekken tegen niet-verwijtbare fouten in zijn ontwerp normaal gesproken ‘nog’ groter zal zijn dan zijn behoefte om zich tegen verwijtbare fouten in te dekken. Omdat een duidelijke uitsluiting van niet-verwijtbare fouten in de tekst van de polis ontbrak, nam de rechtbank niet aan dat voor dekking onder de polis is vereist dat de fout op enigerleiwijze aan de ontwerper kan worden verweten.
Uit het deskundigenrapport volgde, dat de gebruikte folie in de gekozen toepassing niet waterdicht was en dat de folie vervangen moest worden door een membraam om een waterdichte constructie te krijgen. Volgens de rechtbank stond daarmee vast dat sprake was van een fout in de zin van de polisvoorwaarden, ondanks dat de verzekeringnemer zorgvuldig had gehandeld bij het opstellen van het advies.
Voor een ontwerpende aannemer kan het van belang zijn om, naast de gebruikelijke Construction All Risk (‘CAR’) verzekering, ook een BOV af te sluiten. Indien slechts een CAR-verzekering zou zijn afgesloten, zou uitsluitend de eventuele schade die tijdens de uitvoeringsfase ontstaat voor vergoeding in aanmerking komen, waarbij de schade niet het gevolg mag zijn van ontwerpfouten. De BOV biedt een uitgebreidere dekking dan de CAR-verzekering, omdat ontwerpfouten worden gedekt en sommige BOV-polissen zowel materiële schade aan het werk zelf dekken, als ook de maatregelen die vereist zijn om het nadeel dat door de ontwerpfout is ontstaan op te heffen.
Het zou voorts wenselijk kunnen zijn om een BOV af te sluiten, indien een opdrachtgever een ontwerp heeft opgesteld en in het kader van een aanbestedingsprocedure de aansprakelijkheid voor het ontwerp en de uitvoering daarvan contractueel bij de aannemer neerlegt. Indien tijdens de bouw eventueel schade zou ontstaan, bestaat er dekking onder hetzij de BOV, hetzij de CAR-verzekering ten aanzien van het gebrek. Dit zou juridische geschillen met de opdrachtgever over de vraag welke partij de schade dient te dragen kunnen voorkomen, omdat dit door een verzekeraar wordt afgedekt.
Hof Amsterdam 18 januari 2011, S&S 2011, 128Ik ben begonnen met bereddingskosten en eindig er ditmaal mee.
Tijdens de bouw van een kantoorpand levert en installeert een onderaannemer systeemplafonds. Gedurende de bouw bezwijken in verschillende ruimten enkele plafonds waarna de onderaannemer alle ophangpunten van de systeemplafonds verstevigt door het aanbrengen van extra beugels. De kosten voor het aanbrengen van die beugels (in totaal gaat het om ruim twee ton) vordert de aannemer als bereddingskosten onder zijn CAR-verzekering. De verzekeraar wijst de vordering af. Tijdens het pleidooi bij het hof vermeldt de directeur van de aannemer dat deze kosten met name zijn gemaakt om mogelijke letselschade te voorkomen en ook omzetschade bij de toekomstige huurder van het kantoorpand. Het hof heeft er niet veel moeite mee om op dat punt de gemaakte kosten niet als bereddingskosten aan te merken. Bereddingskosten regarderen slechts de dreigende materiële beschadiging van het gebouw door het bezwijken van de verankering van de systeemplafond.
Op zich, zo oordeelt het hof, voldeed het nemen van de maatregel van het aanbrengen van extra beugels ter verankering van de plafonds als bereddingsmaatregel aan het vereiste van subsidiariteit, omdat er geen goedkopere adequate maatregel beschikbaar was om te verhinderen dat de plafonds in de toekomst niet meer zouden loslaten. Maar de maatregel voldeed niet aan het vereiste van proportionaliteit, omdat de kosten ervan in geen enkele verhouding stonden tot de omvang van de verzekerde schade die ten tijde van het treffen van de maatregel te verwachten was. Immers, om te verhinderen dat er tijdens de bouw nog plafonddelen naar beneden zouden vallen en mogelijk het bouwwerk zouden beschadigen was voldoende geweest als de aannemer het water had afgetapt dat zich boven de plafonds had verzameld in plaats van de beugels aan te brengen die in feite de gevolgen van een constructiefout ophieven.
De rechtbank had de vordering tot een bedrag van bijna € 140.000,- toegewezen, maar het hof wijst de vordering op bovengenoemde gronden in zijn geheel af.
Hof Amsterdam 1 maart 2011, S&S 2012, 80
SCHEUR IN BUIS
Van Schie geeft opdracht aan Kassenbouw om een buizensysteem aan te leggen voor de afvoer en opslag van regenwater. Van Schie geeft ook opdracht aan Van Egmond een loods met daarin een betonnen vloer te bouwen, welke vloer gedeeltelijk over het betreffende buizensysteem wordt aangelegd. Nog voordat die vloer door Van Egmond aan Van Schie wordt opgeleverd, blijkt dat de betonnen vloer met scheurvorming plaatselijk omhoog is gekomen. Uit het deskundigenonderzoek blijkt dat zich aan de onderzijde van één van de buizen een scheur bevond die al voor het leggen van de buis in de grond is ontstaan. Door regen is een opwaartse kracht ontstaan die, gezien de relatief geringe neerwaartse kracht van de betonnen vloer, heeft geleid tot het omhoog komen daarvan. Daaruit volgt dat de oorzaak van de schade de scheur in de buis is geweest. Van Egmond haalt de betonnen vloer ter plaatse weg en legt een nieuwe vloer en de CAR-verzekeraar keert aan Van Egmond een bedrag van 41.422,- euro uit als vergoeding van de daarmee gemoeide kosten. De aldus gesubrogeerde verzekeraar spreekt voor dat bedrag Kassenbouw aan op grond van onrechtmatige daad.
Eerst moet worden uitgemaakt of Kassenbouw als medeverzekerde op grond van de CAR-verzekering moet worden aangemerkt zodat de verzekeraar haar niet zou kunnen aanspreken. Het hof oordeelt dat een CAR-verzekering dekking biedt tegen het risico van vernieling of beschadiging van het werk. Het hier door Van Egmond aangenomen werk behelst alleen de vloer en fundering en dus niet het door Kassenbouw aangelegde buizensysteem. Kassenbouw kan dan ook niet als verzekerde in de zin van de CAR-verzekering worden aangemerkt.
Vervolgens is de vraag of Kassenbouw een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens Van Egmond door een buis te leggen met een scheur erin. Het hof is van mening dat dit inderdaad het geval is. Van een aannemer van het buizensysteem mag worden gevergd dat dit systeem deugdelijk is, omdat het alleszins voorzienbaar is dat als het lekkages vertoont, andere aannemers daarvan aanzienlijke schade kunnen ondervinden. Daarin ligt besloten de voor Kassenbouw geldende norm dat zij, niet alleen in haar contractuele relatie met haar opdrachtgever, maar ook met het oog op de belangen van andere aannemers, de buizen zorgvuldig dient te inspecteren alvorens die in de grond te leggen. Aangenomen moet worden dat Kassenbouw toerekenbaar een norm schond die mede strekte ter bescherming van het belang van Van Egmond. Kassenbouw wordt dus uiteindelijk veroordeeld tot betaling van ruim 41.000,- euro plus ruim tien jaar wettelijke rente.
Rechtbank Rotterdam, 1 september 2010, S&S 2011, 71
CAR-verzekering van een energiebedrijf, gesloten door tussenkomst van een beursmakelaar. De sluitnota bepaalt o.m.: ‘Verzekerd Werk en Omschrijving: Alle revisiewerkzaamheden aan stoomturbine-installaties en alle overige revisiewerkzaamheden, welke dienen te worden uitgevoerd aan installaties in het kader van inspecties, stoomwezenkeuringen en dergelijke, in gevolge een jaarlijks door Verzekerde opgesteld revisieprogramma’. Er ontstaan problemen met de stoomdrum-drukveiligheden van een stoomketel. Na een tijdelijke oplossing worden in een week waarin gewone revisiewerkzaamheden waren gepland, de toen 30 jaar oude veerpakketten vervangen, waarna de eenheid opnieuw wordt opgestart. De volgende dag, 2 juli 2004, ontstaat bij het afstellen van de nieuwe veerpakketten schade. Het energiebedrijf spreekt de verzekeraar aan tot betaling van bijna € 1,3 mln.
In geschil is of de schade veroorzakende werkzaamheden van 2 juli 2004 vallen onder de omschrijving van Verzekerd Werk in de polis.
Met betrekking tot de vraag wat onder verzekerd werk valt zegt de rechtbank het volgende over de uitleg van een beurspolis. Nu de beurspolis tot stand is gekomen tussen professionele, of althans professioneel vertegenwoordigde, partijen, komt het bij de uitleg daarvan aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden in hun professionele kring redelijkerwijze aan deze polisvoorwaarden mochten toekennen en ook op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan bij een beurspolis de taalkundige interpretatie van de daarin opgenomen clausule in beginsel leidend worden geacht. Dit laatste zou voor de onderhavige polis in zoverre anders kunnen zijn dat deze polis voor het energiebedrijf maatwerk inhoudt. Bij de interpretatie van de omschrijving van het verzekerde werk zal dan ook betekenis toekomen aan de omstandigheden rond de totstandkoming ervan.
De vraag is of ook werkzaamheden ter verhelping van een probleem dat pas tijdens de revisie wordt ontdekt, verzekerd zijn onder de polis. De rechtbank is van oordeel dat juist door de bewoordingen ‘revisiewerkzaamheden in het kader van inspecties’ de tekst van de polis duidelijk maakt dat gedoeld is op werkzaamheden die verband houden reguliere controles en regulier onderhoud. Nu het energiebedrijf heeft toegelicht dat bij een reguliere korte onderhoudsstop als het onderhavige de veerpakketten niet worden gecontroleerd, komt de rechtbank tot het oordeel dat de onderhavige werkzaamheden betreffende de vervanging van die veerpakketten niet behoren tot de normale revisiewerkzaamheden. Daaruit volgt dat de omschrijving van het verzekerde werk aldus moet worden geïnterpreteerd dat deze werkzaamheden met betrekking tot de veerpakketten, die tot de schade hebben geleid, niet als verzekerd werk kunnen worden aangemerkt.
Samengevat met betrekking tot de uitleg van beurspolissen: wanneer de verzekerde en verzekeraar zelf niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van de polisvoorwaarden ligt een meer taalkundige uitleg voor de hand met dien verstande dat ook gebruik mag worden gemaakt van gepubliceerde toelichtingen op die polissen. Wanneer er echter, zoals in het onderhavige geval, ten aanzien van bepaalde onderdelen is onderhandeld en er sprake is van maatwerk, dan wordt het Haviltex-criterium toegepast. Is de bedoeling van partijen niet te achterhalen of spreken zij elkaar tegen, dan zal een meer taalkundige uitleg uitkomst moeten bieden. Wel kan in dit verband van belang zijn wat in de verzekeringsbranche een gebruikelijke uitleg is van bepaalde bewoordingen of clausules.
Geplaatst door: Sanne Rutten op 21 juni 2012 thema(s): Aansprakelijkheid algemeen, Jurisprudentie, Verzekering
Op 30 maart 2012 heeft de Hoge Raad (LJN BV1295) een arrest gewezen waarbij hij is ingegaan op de vraag of er dekking bestaat onder een AVB-polis wanneer een werkgever geen behoorlijke verzekering heeft afgesloten voor een werknemer die een verkeersongeval heeft gehad. Over de verzekeringsplicht van een werkgever voor verkeersongevallen van een werknemer is al eerder op deze pagina een artikel verschenen.Op 12 januari 1999 heeft een werknemer, een eenzijdig auto-ongeluk gehad waarbij hij een dwarslaesie heeft opgelopen. De werknemer heeft geen schadeverzekeringinzittende verzekering en hij heeft ook geen andere verkeersdeelnemers aansprakelijk kunnen stellen voor de gevolgen van het ongeval. Ten tijde van het ongeval was de werkgever verzekerd op grond van een AVB-polis. Deze verzekering geeft dekking tegen aansprakelijkheid voor schade aan personen en zaken.
In rubriek B van de verzekeringspolis “bijzonder polisvoorwaarden werkgeversaansprakelijkheid” wordt nog het volgende bepaald:
“Artikel 19 omschrijving van de dekking
De verzekering dekt binnen deze rubriek met inachtneming van de algemene polisvoorwaarden de aansprakelijkheid van een verzekerde als werkgever tegenover zijn ondergeschikten voor schade verbandhoudende met het verrichten van de activiteiten voor verzekerden (…).”
In een eerder – tussen de werkgever en de werknemer – gewezen arrest van het gerechtshof Den Haag op 26 januari 2007 (LJN AZ8884), kwam het gerechtshof tot het oordeel dat de werkgever aansprakelijk was ex artikel 7:611 BW. De werkgever had namelijk nagelaten een behoorlijke verzekering af te sluiten voor ongevallen in het verkeer en de werkgever had ook niet gewaarschuwd dat voor dergelijke ongevallen geen voorziening was getroffen.
Gelet op het voorgaande is de verzekeraar van oordeel dat er geen dekking bestaat onder de AVB-polis.
In deze procedure heeft de werkgever een verklaring voor recht gevorderd dat de verzekeraar is gehouden haar verplichtingen uit de AVB-polis na te komen. De rechtbank heeft in eerste instantie deze vordering afgewezen. De rechtbank overwoog daartoe dat het hof in de hiervoor besproken zaak de werkgever niet heeft veroordeeld rechtstreekse ongevalschade te vergoeden. De wel uitgesproken veroordeling betreft geen “schade aan een persoon” en kan daarmee ook niet op één lijn worden gesteld. De rechtbank overweegt voorts dat bij aansprakelijkheid van een werkgever op grond van artikel 7:658 BW het gaat om vergoeding van letselschade, en dat bij aansprakelijkheid op de voet van artikel 7:611 BW het louter gaat om het missen van een verzekeringsuitkering. Hiervoor biedt de polis geen dekking. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd.
Tegen dit arrest is door de werkgever cassatie ingesteld. De Hoge Raad komt uiteindelijk tot het oordeel dat een aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW inhoudende dat de werkgever heeft nagelaten een behoorlijke verzekering af te sluiten, gedekt is onder de AVB-polis waar het in deze zaak om gaat. De Hoge Raad overweegt daartoe het volgende:
“4.4 Een redelijke uitleg van een AVB-polis die mede de aansprakelijkheid van een verzekerde als werkgever tegenover zijn ondergeschikten dekt voor letselschade van werknemers die in dienst van de verzekerde deelnemen aan het wegverkeer, brengt in beginsel mee dat deze tevens dekking verleent tegen een op art. 7:611 gebaseerde aansprakelijkheid van de verzekerde als werkgever op de grond dat hij heeft verzuimd tegen dat risico een behoorlijke verzekering te sluiten voor die werknemers. De functie die een AVB-polis in het maatschappelijk verkeer vervult en de daarop gebaseerde verwachtingen van verzekerden, rechtvaardigt immers een ruime dekkingsomvang, ook als de gedekte schade elders in de polisvoorwaarden is omschreven als “schade aan personen en schade aan zaken”. Dit is mede het geval omdat een zodanige verzekering ertoe strekt de werkgever dekking te verlenen voor de gevolgen van zijn aansprakelijkheid ter zake van de schade die zijn werknemers lijden als gevolg van ongevallen. Weliswaar gaat het in geval van een aansprakelijkheid op de voet van art. 7:611 om vermogensschade die strikt genomen geen letselschade is, maar de rechtsgrond voor deze aansprakelijkheid, de bescherming van de werknemer tegen de gevaren van het wegverkeer in de uitoefening van zijn dienstbetrekking deelneemt, is dezelfde welke ten grondslag ligt aan de – onder omstandigheden – op art. 7:658 te baseren aansprakelijkheid van de werkgever tegenover zijn werknemer voor dezelfde gevaren. Voorts betreft de aansprakelijkheid van de werkgever ongevalsschade die de werknemer vergoed zou hebben gekregen indien de werkgever wel zou hebben voldaan aan zijn hier bedoelde verzekeringsplicht. Bovendien wordt de schade die de verzekerde/werkgever lijdt doordat hij op de voet van art. 7:611 in voormelde zin aansprakelijk is tegenover zijn werknemer, indirect veroorzaakt door het letsel van de werknemer.”
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat ondanks dat sprake is van vermogensschade, dekking bestaat onder de AVB-verzekering. Gelet op de functie van een AVB-verzekering in het maatschappelijk verkeer en de daarop gebaseerde verwachtingen van verzekerden is volgens de Hoge Raad een ruime dekkingsomvang gerechtvaardigd. Volgens de Hoge Raad doet daar niet aan af dat de schade elders in de polisvoorwaarden is omschreven als ‘schade aan personen en schade aan zaken’. De Hoge Raad vult de dekkingsomvang als het ware zelf aan omdat naar zijn oordeel de maatschappelijke functie van een AVB-verzekering dat rechtvaardigt.
In de rechtsliteratuur zijn al verscheidene auteurs die zich hebben uitgelaten over dit arrest. Zie in dit verband onder meer J.H. Wansink, ‘De Hoge Raad en de verzekering van de (indirecte) werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:611 BW’, AV&S 2012/8 en P.M. Leernink, ‘Ruime uitleg van de dekking onder een AVB-polis. Enkele opmerkingen naar aanleiding van het arrest van de Hoge raad van 30 maart 2012 (De Onderling/Mationale Nederlanden)’, NTvH 2012, 3.
In de bouw is het gebruikelijk om een Construction All Risk (CAR) verzekering af te sluiten. De CAR-verzekering biedt in beginsel dekking voor beschadiging die tijdens de uitvoering aan het werk ontstaat, waarbij de achterliggende oorzaak van de beschadiging niet relevant is: zowel ontwerp- als uitvoeringsfouten worden onder de CAR-verzekering gedekt. Indien tijdens de uitvoering van de bouw schade aan het werk ontstaat, is het in het belang van zowel de opdrachtgever als de aannemer om na te gaan of dekking wordt verleend onder de CAR-verzekering. Of partijen daarbij al dan niet gekozen hebben voor geïntegreerde contractvormen (combinatie ontwerp- en uitvoering door de aannemer) is niet relevant.
PARAPLU POLIS
De CAR-verzekering is de belangrijkste verzekering in de bouw. De CAR-verzekering wordt ook wel aangeduid als een “paraplu polis”. Dit komt tot uiting, doordat onder één polis verschillende rubrieken zijn verzekerd. Het gaat om de rubrieken “het werk”, “aansprakelijkheid”, “bestaande eigendommen” en een aantal kleinere rubrieken zoals “hulpmaterieel van de aannemer”. Niet alleen de partij die de CAR-verzekering afsluit wordt aangemerkt als verzekerde en/of begunstigde, meestal zijn ook de gebruikelijke bij de bouw betrokken partijen, zoals de opdrachtgever en de onderaannemer, onder de CAR-polis gedekt.
De dekking onder de CAR-polis is beschadiging, vernietiging of verlies van (een deel van) het werk (het casco) “hoe ook ontstaan”. Deze dekking wordt verleend onder de rubriek “het werk”, dat standaard deel uitmaakt van de CAR-polis, in tegenstelling tot de overige rubrieken die een meer optioneel karakter hebben.
HOE OOK ONTSTAAN – DEKKINGSBEPERKING
Voor een beroep op dekking onder de CAR-verzekering is vereist dat sprake is van ‘beschadiging’ of ‘materiële schade’ aan het werk. De oorzaak doet in beginsel niet ter zake. Of sprake is van een schuldvraag speelt evenmin een rol. Dat betekent dat partijen altijd moeten overwegen om schade die tijdens de uitvoering van het werk is ontstaan te melden. Voorbeelden van schades zijn:
• een gevelplaat valt naar beneden als gevolg van een onvoldoende sterk ontworpen bevestigingsmechanisme;
• door een onjuiste montage van een airconditioningsunit ontstaat er lekkage in een nieuw gerealiseerd dak;
• brandschade;
De CAR-verzekering kent daarbij een belangrijke dekkingsbeperking. Deze is gelegen in het feit dat daadwerkelijk sprake moet zijn van beschadiging of materiële schade aan het werk in de meest letterlijke zin van het woord. Er moet – simpel gezegd – iets ‘kapot’ zijn. In de literatuur en rechtspraak wordt schade aan het werk meestal als volgt gedefinieerd:
‘Een objectieve aantasting van de stoffelijke structuur, die naar verkeersopvattingen de stoffelijke gaafheid van de zaak kenmerkt’
Deze definitie is strak geformuleerd en geeft daarmee de grenzen aan waarbinnen een beroep op dekking onder de CAR-verzekering mogelijk is. Uit de literatuur en rechtspraak zijn de volgende vereisten af te leiden om een uitkering onder de CAR-verzekering te verkrijgen:
a) subjectieve eisen en verwachtingen van de opdrachtgever zijn niet van belang;
b) er dient sprake te zijn van een wijziging van de stoffelijke structuur;
c) deze wijziging dient naar verkeersopvatting als een ‘aantasting’ worden gekwalificeerd;
d) de aantasting dient een aantasting te zijn van de ‘stoffelijke gaafheid’ van de zaak.
AD A) SUBJECTIEVE EISEN EN VERWACHTINGEN VAN OPDRACHTGEVER
Met deze voorwaarde wordt tot uitdrukking gebracht, dat het enkele feit dat een zaak niet voldoet aan het bestek, nog geen beschadiging oplevert in de zin van de CAR-polis. Er is namelijk geen sprake van materiële schade aan het werk, het voldoet ‘slechts’ niet aan de gerechtvaardigde, doch subjectieve verwachtingen van de opdrachtgever. Hoewel sprake kan zijn van een aanzienlijke schade als het werk niet voldoet aan de bestekseisen, biedt de CAR-verzekering geen dekking voor deze schade.
AD B) WIJZIGING IN DE STOFFELIJKE STRUCTUUr
Deze voorwaarde moet letterlijk worden uitgelegd: de natuurkundige/chemische structuur van de stof waaruit een zaak is vervaardigd dient een wijziging te hebben ondergaan. Meestal levert dit geen problemen op, omdat deskundigen de ‘wijzigingen’ kunnen vaststellen.
Er zijn echter grensgevallen, bijvoorbeeld bij verontreiniging van het werk. Dan kan soms moeilijk worden vastgesteld of sprake is van een ‘wijziging’ in de stoffelijke structuur. Uit de jurisprudentie volgt dat de rechter (of arbiter) beoordeelt of de betreffende verontreiniging is gehecht aan de andere stof ‘die zonder schoonmaakmaatregelen van ingrijpende aard, van blijvende aard is en niet ongedaan kan worden gemaakt’. Een voorbeeld: stofverontreiniging in delen van het werk brengen in beginsel geen wijzigingen aan in de stoffelijke structuur van het werk, omdat dit eenvoudig kan worden verwijderd met een stofzuiger of stofdoek. Stofverontreiniging zal daarom in beginsel niet onder de dekking van de CAR-polis vallen. Roetdeeltjes die als gevolg van verbranding van PVC hechten aan het werk en slechts met een aanmerkelijke ingreep kunnen worden verwijderd, is in de jurisprudentie [1] daarentegen wel aangemerkt als wijziging van de stoffelijke structuur.
AD C) AANTASTING
De wijziging in de stoffelijke structuur moet ‘naar verkeersopvatting’ als aantasting worden beschouwd. Een bekend voorbeeld uit de literatuur [2] is een stuk marmer dat door een beeldhouwer wordt bewerkt. De stoffelijke structuur van het stuk marmer wordt door de beeldhouwer zonder meer gewijzigd, echter naar verkeersopvatting zal de bewerking van het blok marmer niet worden aangemerkt als een ‘beschadiging’, zodat er geen sprake is van materiële schade in de zin van de CAR-polis. Als hetzelfde blok marmer is verwerkt als decoratie in de muur en er valt een hamer op, waardoor een barst in het marmer is ontstaan, dan is naar verkeersopvatting wel sprake van een aantasting van het marmer en kan een uitkering voor de schade onder de CAR-polis worden verkregen.
AD ) STOFFELIJKE GAAFHEID
Deze voorwaarde houdt in dat alvorens een zaak als beschadigd kan worden aangemerkt, deze wel eerst een zaak moet zijn geworden die vatbaar is voor beschadiging. Uit de jurisprudentie en literatuur volgt dat vaak over deze voorwaarde tussen verzekeraars en verzekerden is geprocedeerd. Wanneer is immers sprake van een ‘gave zaak’? Met name bij een in aanbouw zijnde bouwwerk is dit soms moeilijk vast te stellen. Uit een arrest van de Hoge Raad [3] kan als maatstaf worden afgeleid dat het moet gaan om ‘fysieke aantasting van de zaak welke na verkeersopvatting gaaf is en voldoet aan de in de gegeven omstandigheden daaraan te stellen eisen’. Dit houdt in dat een object van aanvang af gaaf dient te zijn alvorens het voor beschadiging vatbaar is, echter afhankelijk van de omstandigheden van het geval, hoeft de zaak niet zonder enig gebrek tot stand te zijn gekomen. In de kwestie die ten grondslag lag aan de hiervoor geciteerde uitspraak van de Hoge Raad ging het er bijvoorbeeld om, dat de folie van een dak van een zwembad door een timmerman met nieten was vastgezet, hetgeen ertoe leidde dat de folie scheurde. De verzekeraar had gesteld dat er nooit een gaaf (ongescheurd) dak was verkregen, als gevolg van de nieten. Het was volgens de verzekeraar dus ‘geboren’ met de tekortkoming waarvoor dekking onder de CAR-polis werd gevorderd. De Hoge Raad vernietigde in cassatie het door het Hof gegeven oordeel dat ‘naar verkeersopvattingen [moet] worden geoordeeld, dat dit object als gevolg van de uitvoeringsfout van de timmerman van de aanvang af ondeugdelijk is geweest.’ en verwees de zaak terug naar een ander Hof. Uit dit arrest volgt dat er geen uitkering onder de CAR-polis zou hoeven plaats te vinden als er reeds gescheurde folie zou zijn aangebracht, maar dat er wel uitkering zou dienen plaats te vinden, als de folie gescheurd zou zijn na verwerking in het werk.
OVERIGE EISEN
Zoals voor iedere verzekering geldt, stelt ook de CAR-verzekering de gebruikelijke eisen aan de verzekerde ten aanzien van een melding van schade. Uiteraard dient de verzekerde de polisvoorwaarden in acht te nemen. Bovendien gelden de normale zorgvuldigheidsnormen en behoort de verzekerde alles na te laten wat de belangen van de verzekeraar kan schaden. Hieronder valt ook dat de schade tijdig gemeld moet worden. Voorts kan doorgaans uitsluitend een uitkering voor schade onder de CAR-polis worden verkregen, indien de beschadiging binnen de dekkingstermijn (dat wil zeggen de bouw- en onderhoudstermijn) is ontstaan en ontdekt. Schade die na de dekkingstermijn wordt ontdekt, ook als deze met zekerheid is ontstaan gedurende de bouwtermijn, valt in beginsel buiten de dekking.
Om uitkering onder de CAR-polis mogelijk te maken, kan het van belang zijn om, vóór de melding van de schade, de polisvoorwaarden er zorgvuldig op na te slaan, zodat de melding wordt gedaan met inachtneming van de toepasselijke polisvoorwaarden. Het niet voldoen aan de polisvoorwaarden, kan namelijk aanleiding zijn voor de verzekeraar om de schadeclaim af te wijzen, met alle financiële gevolgen voor de verzekerde(n) van dien.